donderdag 21 juni 2007

Tijdelijke vennootschap

Net zoals het geval was in het arrest-Rensconnet en in het arrest-Centrum voor Beleidsmanagement, oordeelde de Raad van State in het arrest-Bureau Audex e.a. (R.v.St., SA Bureau Audex, nr. 171.768, 1 juni 2007 en R.v.St., SA Bureau Audex, nr. 171.769, 1 juni 2007) dat een beroep bij de Raad van State tegen een beslissing tot het niet-selecteren van een tijdelijke vennootschap in het kader van een overheidsopdracht voor diensten moet ingesteld worden door alle leden van die tijdelijke vennootschap of door één van die leden, in zoverre met de andere leden contractueel is overeengekomen dat dit lid de tijdelijke vennootschap in rechte zal vertegenwoordigen. Dit geldt eveneens voor een onderaannemer, wanneer de tijdelijke vennootschap en de onderaannemer "s'engagent solidairement".

Update 16 juli 2007: Ook in het arrest-NV Claes en Humblet Tuinarchitecten (R.v.St., nr. 172.838, NV Claes en Humblet Tuinarchitecten, 28 juni 2007) oordeelt de Raad:

Een annulatieberoep tegen de bestreden toewijzingsbeslissing kan echter slechts ontvankelijk worden ingesteld door alle deelgenoten van de betrokken tijdelijke handelsvennootschap, zonder rechtspersoonlijkheid, samen geldig optredende. Alleen handelend, mist te dezen de verzoekende partij aldus de vereiste hoedanigheid en het rechtens vereiste persoonlijk en rechtstreekse belang daartoe.

vrijdag 15 juni 2007

Vergelijking van offertes

Niet-weerhouden inschrijvers hebben vaak vragen bij de manier waarop een aanbestedende overheid offertes vergelijkt. Als zij zich bij de Raad van State verzetten tegen een gunning van een overheidsopdracht en zich hierbij baseren op een vermeende foutieve vergelijking van offertes, is het raadzaam om ook effectief zelf een vergelijking te maken tussen de verschillende offertes (zeker als men hierover beschikt) (zie R.v.St., NV Bioterra e.a., nr. 171.420, 22 mei 2007)

dinsdag 5 juni 2007

Kan men schadevergoeding eisen van de Belgische staat voor de achterstand bij de Raad van State?

Op 28 september 2006 velde het Hof van Cassatie een zeer merkwaardig arrest.

Een persoon die beweerde het slachtoffer te zijn van een medische fout, stelde in 1986 een vordering in tegen de chirurg en het ziekenhuis. In 1995 doet de rechtbank van eerste aanleg uitspraak. De chirurg en het ziekenhuis tekenen tegen het vonnis beroep aan. De griffie van het hof van beroep van Brussel stelt in 1997 de zaak vast voor pleidooien in 2004. Daarop dagvaardt het slachtoffer de Belgische staat tot schadevergoeding wegens de langdurige procedure.

En dan gaat het snel. In 2001 veroordeelt de rechtbank van eerste aanleg de Belgische staat wegens nalatigheid ten aanzien van haar verplichtingen vervat in het EVRM. Zes maanden later kan het hof van beroep van Brussel, dat voordien 7 jaren nodig had om een pleitdatum vast te stellen, al een arrest vellen over het beroep dat de Belgische staat ingesteld had tegen het eerste vonnis. Het hof van beroep bevestigt het eerste vonnis.

Ook het Hof van Cassatie ziet er geen graten in om de wetgever te veroordelen wegens onvolledige omzetting van haar verdragsverplichtingen.

Op basis van dit (veelvuldig becommentarieerd) arrest zijn er intussen ook rechtbanken van eerste aanleg die de Belgische Staat veroordelen wegens de achterstand bij de Raad van State.

Interessant is vooral het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel van 23 maart 2007 (gepubliceerd in het Journal des Tribunaux van 2 juni 2007). De rechtbank diende uitspraak te doen over drie verschillende vorderingen tot schadevergoeding ingesteld door verzoekers voor de Raad van State die elk meer dan vijf jaar dienden te wachten op een eindarrest.

In tegenstelling tot het Hof van Cassatie, baseert de rechtbank de veroordeling van de Belgische staat niet op een fout van de wetgevende macht, maar wel van de uitvoerende macht. Die heeft immers nagelaten om artikel 15 van de wet van 4 augustus 1996, dat artikel 24 van de Gecoördineerde Wetten op de Raad van State wijzigde, in werking te laten treden. Dit artikel 15 bepaalt dat een auditeur zes maanden tijd heeft om zijn verslag op te stellen.

De Belgische staat stelde voor de rechtbank dat het weinig zin had om dit artikel in werking te laten treden "vu l'arriéré existant au Conseil d'Etat, cette disposition n'aurait pu être respectée en pratique et serait donc restée lettre morte".

De rechtbank veroordeelde de Belgische staat tot de betaling van ongeveer 12.000 euro morele schadevergoeding en 1.250 euro advocatenkosten.

Het is onduidelijk of tegen dit vonnis beroep is aangetekend.