In dit concrete geval ging het over schoeisel bij De Post. Dit schoeisel moest voorzien zijn van een "Noorse naad". Hetzelfde was bepaald in een vorige opdracht.
De Raad stelde:
"De verwerende en tussenkomende partijen betwisten niet dat in het verleden op grond van een gelijkluidend bestek betreffende het vereiste van een Noorse naad, een schoentype van de verzoekende partij werd gekozen en geleverd en dat het precies deze schoen was die als oriëntatiemodel werd gebruikt in de in het geding zijnde procedure.
In de dossiers zijn geen stukken voorhanden waaruit blijkt dat de verzoekende partij, vooraleer zij inschreef voor de in het geding zijnde opdracht door de verwerende partij ervan op de hoogte is gebracht dat haar schoen, hoewel in de vorige opdracht gekozen, toch niet voldeed aan de besteksvereiste van de Noorse naad zoals deze nu, in de lijn van een laboratoriumonderzoek, wordt opgevat door de verzoekende partij.
Voorts wordt de verzoekende partij nergens tegengesproken waar zij bij haar derde onderdeel van het middel stelt dat de te bezichtigen modellen de als oriëntatiemodellen dienden, door haar werden geleverd.
In die omstandigheden mocht de verzoekende partij er redelijkerwijze op vertrouwen dat haar uitvoeringswijze van de Noorse naad, zoals zij deze ook in het oriëntatiemodel had aangewend, overeenstemde met het bestek. Door haar offerte op dat punt af te wijzen, miskende de verwerende partij het vertrouwensbeginsel. Het middel is in zoverre gegrond."