woensdag 12 maart 2008

Abnormale prijzen

De Vlaamse Gemeenschap wenst een verzekeringsmakelaar aan te stellen voor de pooling van de
verzekeringen van de agentschappen voor de periode 2008-2011. De opdracht werd toegewezen aan de laagste inschrijver (op basis van de jaarlijkse forfaitaire vergoeding).

De vorige makelaar stelde dat de voorgestelde forfaitaire vergoeding voor de weerhouden kandidaat abnormaal laag was. Op grond van artikel 110, § 3, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 had de Vlaamse Gemeenschap de offerte onregelmatig moeten verklaren.

De Raad van State gaat hier niet op in (R.v.St., NV Vanbreda Risk & Benefits, nr. 178.640, 17 januari 2008):

Aangenomen dient te worden dat de aanbestedende overheid over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt om al dan niet een procedure in te zetten waarbij op zoek gegaan wordt naar de aanwezigheid van abnormale prijzen, dat de Raad van State (...) mag nagaan of de betrokken motieven in rechte ter verantwoording van de bestreden beslissing in aanmerking mogen worden genomen hetgeen onder meer vereist dat ze naar behoren zijn bewezen, dat een inschrijver zich niet mag beperken tot vaagheden en algemeenheden, dat de in artikel 110, § 3 voornoemd opgesomde objectieve factoren niet limitatief zijn, dat indien de overheid de offerte niet afwijst omwille van abnormale prijzen, een bevraging van de inschrijver volgens artikel 110, § 3 niet vereist is, dat er wel een plicht voor de aanbestedende overheid is om de regelmatigheid van een offerte na te gaan en één van de elementen van regelmatigheid is dat de offerte geen abnormale prijzen bevat en dat ten slotte het onderzoek moet gebeuren met inachtname van de zorgvuldigheidsverplichting.

Te dezen klaagt de verzoekende partij in essentie over het feit dat het onderzoek naar de abnormale prijzen niet zorgvuldig zou zijn gebeurd; de finaliteit van dergelijk onderzoek ligt in de eerste plaats bij de zorg van de overheid om een uitvoering te bekomen die kwaliteitsvol zal zijn; de verantwoording die de tussenkomende partij te dezen geeft en in het vertrouwelijk stukkenbundel aan de Raad van State integraal is voorgelegd, is uitgebreid en lijkt allerminst onredelijk of fantaisistisch en faciel: zo heeft de verwerende partij ze ook beoordeeld zoals blijkt uit de nota vn de minister aan de regering.

Mede in acht genomen dat het prijsonderzoek wettelijk niet verplicht lijkt op grond van artikel 110, § 3 -wel zo lijkt het op grond van het niet als geschonden ingeroepen 110, § 4- maar toch gevoerd werd met de zorgvuldigheidsplicht als leidraad, dat de prijsverantwoording niet ondeugdelijk lijkt en dat de verwerende partij deze verantwoording expliciet in haar beoordeling betrokken heeft, is het middel niet als ernstig aan te merken.

Geen opmerkingen: