donderdag 29 maart 2007

Arresten Raad van State

Met zijn arrest van 8 maart 2007 (R.v.St., NV Dredging International, nr. 168.650) gaat de XIIde Kamer van de Raad van State verder op een (recente) wending in zijn rechtspraak over schorsingen van overheidsopdrachten.

Het kan niet betwist worden dat de Voorzitter van de XIIde Kamer van de Raad van State de beroepsmogelijkheden die voorzien zijn door artikel 21bis van de wet van 24 december 1993 niet er genegen is. De verplichting om beslissingen inzake overheidsopdrachten aan te vechten middels een verzoek tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid leidt er inderdaad toe dat een hele hoop mensen binnen een hele korte tijdspanne moet gemobiliseerd worden (griffiediensten, secretariaat auditoraat, auditeur, secretariaat kamer, griffier, staatsraad, advocaten).

Toch leek hij tot voor kort vrij "tolerant" te zijn ten aanzien van twee van de drie grondvoorwaarden voor het instellen van een schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (de uiterst dringende noodzakelijkheid en het moeilijk te herstellen ernstig nadeel (MTHEN)). Zoals hij zelf schreef in het Rechtskundig Weekblad is de schorsingsrechtspraak bij uiterst dringende noodzakelijkheid "aldus een rechtspraak geworden waarbij bijna enkel nog aan onderzoek naar de ernst van de middelen wordt gedaan, de resterende schorsingsvoorwaarde" (D. VERBIEST, "Overheidsopdrachten in de Raad van State: de dingen zijn niet wat ze schijnen", R.W. 2005-2006, 874-880).

Sinds enkele maanden lijkt hij op deze tolerantie teruggekomen te zijn. In verschillende arresten hekelde hij het feit dat de verzoekende partijen (waaraan de overheidsopdracht niet gegund werd) in hun verzoekschrift enkel de schorsing vroegen van de beslissing die rechtstreeks op hen van toepassing was (zoals de beslissing om de offerte van de verzoekende partij onregelmatig te verklaren of de opdracht niet aan hem te gunnen). Door zich hiertoe te beperken en door niet de schorsing te vragen van de beslissing waarin de opdracht gegund werd aan een andere partij kan het beroep (en de eventuele schorsing van de bestreden beslissingen) volgens de XIIde Kamer geen enkel nuttig effect hebben. Immers, de beslissing die er wel toe doet (de gunningsbeslissing) wordt niet aangevochten. Of, in de woorden van de Raad van State: "verzoekende partijen kunnen dan ook geen voordeel hebben bij een schorsing van wat ze bestrijden. Immers, zelfs indien de gevraagde schorsing wordt bevolen, wordt de toewijzing aan de tussenkomende partijen onverlet gelaten en het is door de tenuitvoerlegging van die beslissing dat het aangevoerde nadeel wordt teweeggebracht."

Het komt er dus op aan om in verzoekschriften steeds ook "de onbekende beslissing van onbekende datum om de overheidsopdracht te gunnen aan een onbekende inschrijver" op te nemen. Hetzelfde moet vermeld zijn in de beslissing van het bevoegde vennootschapsorgaan dat leidt tot het instellen van het schorsingsberoep.

Om met de woorden van de Raad van State te besluiten:

"Het is aan een verzoekende partijen om het voorwerp van haar vordering tot schorsing duidelijk te bepalen. Het lijkt weliswaar niet uit te sluiten dat de Raad van State het voorwerp van een vordering tot schorsing interpreteert en aanneemt dat ze ook is gericht tegen beslissingen waarvan mag worden verondersteld dat ze meteen mee in het oorspronkelijk voorwerp van de vordering dienen te zijn begrepen opdat die vordering een nuttig effect zou hebben. De Raad van State moet echter daartoe niet noodzakelijk beslissen en het kan anders zijn indien zulks uit de concrete omstandigheden van de zaak moet worden afgeleid."

Update 5 november 2007: Zie ook de arresten nr. 175.314 en 175.315 van 4 oktober 2007; update 6 februari 2009 en het arrest nr. 189.124 van 23 december 2008

Geen opmerkingen: