woensdag 16 mei 2007

De Raad van State verengt de rechtsbescherming

Het moge nu intussen duidelijk zijn. Een inschrijver wiens offerte niet aanvaard is moet in zijn verzoekschrift tegen zulke beslissing ook steeds de beslissing om te gunnen aan een andere inschrijver aanvechten,zelfs al kent hij die beslissing niet.

In het arrest CVBA N-Allo (R.v.St., CVBA N-Allo, nr. 170.602, 26 april 2007) herhaalt de Raad zijn standpunt hierover (zie mijn post "Arresten Raad van State"). Hij maakt ook duidelijk dat de geweerde inschrijver de verplichting heeft om zich bij de aanbestedende overheid te bevragen over (het bestaan van) de toewijzingsbeslissing.

Hoe de Raad van State één en andere denkt te rijmen met de standstillverplichting van (slechts) tien dagen die artikel 21bis, § 2, van de wet van 24 december 1993 voorziet, is mij onduidelijk.

Stel immers dat op dag 1 een inschrijver enkel het bericht krijgt dat zijn offerte volgens de aanbestedende overheid onregelmatig is. In dat bericht wordt geen gewag gemaakt van een eventuele gunnigsbeslissing. Dezelfde dag of (nadat de inschrijver zijn advocaat geraadpleegd heeft) enkele dagen (dag 2, 3, 4, ...) later informeert deze inschrijver naar de stand van zaken van de gunningsbeslissing. De overheid reageert de daaropvolgende dag 5 (of enkele dagen later,dagen 6, 7, 8, ...) en deelt mee dat er een gunningsbeslissing is, desgevallend zelfs aan wie de opdracht gegund (maar nog niet betekend is). De inschrijver raadpleegt opnieuw zijn raadsman en besluit om een schorsingsberoep bij uiterst dringende noodzakelijkheid in te stellen op dag 11. Theoretisch (en ook praktisch) kan de overheid intussen al de gunningsbeslissing betekend hebben aan de weerhouden inschrijver. De Raad van State zal in dat geval niet aarzelen om tot de onontvankelijkheid van het schorsingsberoep te besluiten.

De rechtsbescherming, die de Raad van State verwacht moet worden te geven, lijkt door een zeer rigide houding ten aanzien van een procedure die de Raad niet in het hart draagt verder af dan ooit.

Of moet men toch steeds een beroep instellen tegen de "beslissing van onbekende datum om de opdracht te gunnen aan een onbekende inschrijver" zonder dat men weet (i) of die beslissing überhaupt bestaat en (ii) wat de inhoud is van die beslissing.

Kan de Raad van State garanderen dat hij in dat geval niet tot de onontvankelijkheid of ongegrondheid zal besluiten?

Geen opmerkingen: