dinsdag 18 december 2007

Een administratieve overheid, een overheidsopdracht en de Raad van State

In zijn arrest van 20 november 2007 heeft de Raad van State zich nogmaals kunnen uitspreken over zijn rechtsmacht ten aanzien van publieke instellingen die geen administratieve overheid zijn in de zin van artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (R.v.St., NV Bouwcentrale Modern, nr. 176.890, 20 november 2007, update 2 januari 2008: zie tevens R.v.St., NV Bouwcentrale Modern, nr. 177.754, 11 december 2007).

In dit geval ging het om een openbare aanbesteding voor het bouwen van 24 huurwoningen en 10 koopwoningen met bijhorende carports, garages en fietsenbergingen in opdracht van de CV Tuinwijk Lokeren en de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen.

De Raad greep terug naar de arresten van het Hof van Cassatie van 14 februari 1997 en 10 juni 2005. In dit laatste arrest oordeelde het Hof "dat een vennootschap die, ook al is zij opgericht door een administratieve overheid en ook al is zij onderworpen aan de controle van de overheid, geen beslissingen kan nemen die derden kunnen binden, niet de aard heeft van een administratieve overheid en het hiervoor niet terzake doet dat haar een taak van algemeen belang wordt toevertrouwd".

Daarom stelt de Raad:

"Uit de subsidiaire rechtsmacht van de Raad van State - als administratief rechtscollege -en uit de voormelde rechtspraak van het Hof van Cassatie mag het vermoeden worden afgeleid dat de Raad van State niet over rechtsmacht beschikt indien de verwerende partij een private rechtspersoon is aangezien deze in principe niet over de bevoegdheid beschikt om eenzijdig bindende beslissingen te nemen. Dit is dan enkel anders indien het tegenbewijs wordt geleverd en aangetoond wordt dat dergelijke beslissingsmacht wel tot de bevoegdheid van die rechtspersoon behoort en kan worden betrokken op de bestreden beslissing. Te dezen doet geen van de partijen enige poging om zulks aan te tonen en blijkt het aldus niet dat de verwerende partij, een sociale huisvestingsmaatschappij met een taak van algemeen belang maar een private rechtspersoon, bevoegdheid heeft om beslissingen te nemen die derden binden. De exceptie wordt dus aanvaard. De eerste verwerende partij heeft bij het nemen van de bestreden beslissing niet gehandeld als administratieve overheid zoals bedoeld in artikel 14, § 1, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. Het komt dienvolgens de Raad niet toe van het beroep tot nietigverklaring kennis te nemen."

vrijdag 7 december 2007

Wijzigingen aan de wet van 24 december 1993

Het Belgisch Staatsblad publiceert vandaag het koninklijk besluit van 23 november 2007 tot wijziging van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en van sommige koninklijke besluiten tot uitvoering van deze wet.

In afwachting van de goedkeuring van de uitvoeringsmaatregelen van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 en van de wet van 16 juni 2006 betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en wachttermijn inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten, dienen enkele aanpassingen en aanvullingen te worden aangebracht in de huidige reglementering met het oog op de omzetting van de dwingende bepalingen van de richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG. Daartoe wijzigt het koninklijk besluit de wet van 24 december 1993 met toepassing van de artikelen 43, § 1, eerste lid, en 65, eerste lid, van die wet, die de Koning de mogelijkheid geven de nodige maatregelen te nemen voor de omzetting van de verplichte bepalingen die voortvloeien uit het Verdrag en de internationale akten die krachtens dit Verdrag werden genomen.

Het koninklijk besluit "strekt er toe een gewisse veroordeling en de daaraan gekoppelde sancties te vermijden".

woensdag 5 december 2007

Drempelbedragen - de invloed van de lage dollar

De Europese Commissie heeft vandaag nieuwe drempelbedragen gepubliceerd. Omwille van de dure euro en de lage dollar zijn die bedragen naar beneden afgerond.

De nieuwe bedragen vindt u hier.

woensdag 28 november 2007

Nieuwe Common Procurement Vocabulary

Van de website van de Europese Unie:

Public procurement: new classification system to provide EU businesses with easier access to public contracts

The European Commission has adopted a Regulation that updates the Common Procurement Vocabulary (CPV), which is the EU-wide classification system for public procurement contracts. The new system will be more user-friendly and will take into account recent developments in technology, making it easier for businesses and SMEs to sell their products and services to public authorities across the EU. Every day, public procurement business opportunities worth almost € 1 billion are added to the Tenders Electronic Daily (TED) database (http://ted.europa.eu/), where all calls for tender in the EU are published. The CPV helps all EU businesses to easily identify these contracts irrespective of the original language of the tender notice, thereby increasing competition, efficiency and transparency.

Internal Market and Services Commissioner Charlie McCreevy said: "The new and improved CPV is a modern business tool that will make life easier for companies and for the 26,000 public authorities per year that put their contracts online. Businesses will also have the choice to be alerted electronically about contracts in their field. Identifying contract opportunities will be simple and straightforward, no matter where in the EU you are based."

About the new 'Common Procurement Vocabulary'

The CPV has been transformed into a more user-friendly classification, adapted to the needs of the electronic age as envisaged by the e-procurement Action Plan (see IP/05/66), and updated in line with the most recent developments in technology and services. The update of the CPV is the result of an unprecedented consultation exercise with the private and the public sectors throughout the EU and an extensive comparative study on other existing business classifications (see IP/06/272).

The emphasis has been put on a streamlined structure that serves purchasers, making the CPV more "product driven" and less "material driven". The previous version of the CPV contained, for instance, different codes for chairs depending if they were made of plastic, wood or metal. Now the accent is on the product itself (i.e. the chairs), and the additional specifications, if any, are to be added using appropriate codes of the supplementary vocabulary.

To bring the CPV into line with the standards of the e-procurement age, a broad system of 1,000 attributes has been created to complement the 9,000 main codes. The main elements of the specifications of contracts can now be fully described and translated by using the appropriate codes of the supplementary vocabulary, such as material, shape, mode of operation, designated use etc. For simple and common purchases this should reduce time spent on drafting and translating specifications.

Many new areas are now covered in greater depth by the CPV: software packages and applications, medical appliances, equipment for airports and air traffic control, sport goods, music instruments, environmental services, Internet- and wireless-telecommunication services. In line with the 2006 Communication on defence procurement, the classification was also improved for defence-related equipment and services by regrouping the existing and scattered codes in new groups and classes for more coherent presentation and by adding new codes such as military research and technology.

Finally, to ease the reading and understanding of the scope of EU public procurement legislation, the modifications to the CPV codes have been reflected in the references set out in annexes of the "public procurement Directives" i.e. Directives 2004/17/EC and 2004/18/EC on public procurement. However, it should be underlined that this adjustment does not have any consequences on the material scope of the Directives themselves.

There will be a period of six months between the publication of the Regulation and its application in order to allow CPV users to make the necessary modifications to their electronic systems.

The Regulation is available at:
http://ec.europa.eu/internal_market/publicprocurement/e-procurement_en.htm#cpv

Het moeilijk te herstellen ernstig nadeel - le risque de préjudice grave difficilement

De wet van 16 juni 2006 betreffende de gunning, informatie aan kandidaten en inschrijvers en wachttermijn inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten bepaalt in artikel 2, § 3, dat de overheid na de beslissing tot het gunnen van de opdracht een wachttermijn in acht neemt voordat hij deze beslissing kan kennisgeven aan de begunstigde. Tijdens deze termijn kan de niet-begunstigde inschrijver de schorsing vorderen van de gunning van de opdracht, zonder dat een moeilijk te herstellen ernstig nadeel is vereist.

De wet van 16 juni 2006 is nog niet in werking getreden.

Op dit moment geldt dus nog steeds artikel 21bis van de wet van 24 december 1993, die enkel bepaalt dat de niet-begunstigde inschrijver eventueel beroep kan aantekenen in het kader van, al naar het geval, een procedure in kort geding voor de justitiële rechter of, voor de Raad van State, via een uiterst dringende rechtspleging.

Tegelijk bepaalt artikel 17, § 2, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State dat de schorsing van de tenuitvoerlegging van een (gunnings-)beslissing alleen kan worden bevolen "als ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten akte of het aangevochten reglement kunnen verantwoorden en op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de akte of het reglement een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen".

Zoals we al eerder schreven, beoordelen vooral de Franstalige kamers van de Raad van State het voorhanden zijn van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel (MTHEN) zeer streng. Dit blijkt uit twee recente arresten (R.v.St., SA Mexis, nr. 176.607, 9 november 2007 en R.v.St., SA Veolia Es Gamatrans, nr. 176.434, 5 november 2007).

In het arrest-Mexis (een opdracht voor de levering van informaticasysteem voor anesthesietoepassingen in het Universitair Ziekenhuis van Luik) herinnert de Raad er eerst aan dat een nadeel dat overwegend van financiële aard is niet moeilijk te herstellen is. Enkel indien de gunningbeslissing de verzoekster "un marché de référence" ontzegt of indien haar economisch voortbestaan (waaronder het faillissement) in het gedrang komt door de beslissing kan van een MTHEN sprake zijn.

De beoordeling over het bestaan van de "marché de référence" moet volgens de Raad gebeuren aan "non par rapport à la situation particulière du soumissionnaire évincé dans ce secteur d’activités, mais eu égard à l’existence de marchés similaires, à leur importance et à leur répétition, soit à des critères objectifs en rapport avec le marché et non à des critères subjectifs".

Een opdracht voor de levering van 50 softwarepaketten is volgens de Raad niet uitzonderlijk. Het feit dat verzoekster in haar referentielijst zelf verwees naar 18 andere ziekenhuizen die haar software gebruikten is volgens de Raad een bewijs dat "le marché litigieux ne présente ni le caractère unique sur le marché belge ni le caractère très exceptionnel sur le plan européen allégué par la requérante".

In het arrest-Veolia Es Gamatrans stelt de Raad dat de verzoekster niet aantoont dat de opdracht (een sorteersysteem voor PMD-afval in opdracht van een Waalse afvalintercommunale) "présente une complexité de conception ou d’exécution ou exige la mise en oeuvre de techniques particulières ou nouvelles".

"qu’à cet égard, ne constitue pas un indice suffisant le souci affirmé par la demanderesse d’améliorer les installations existantes ainsi que la qualité de ses services par de nouveaux investissements, cet engagement étant de nature à maintenir la position concurrentielle de la demanderesse et à rencontrer la préoccupation des pouvoirs adjudicateurs d’obtenir les meilleurs services au meilleur prix, sauf à estimer, à tort, que les pouvoirs publics peuvent se contenter d’équipements obsolètes; qu’ensuite, l’ampleur et la rareté d’un
marché public sont à apprécier, non pas par rapport à la situation particulière du soumissionnaire évincé dans ce secteur d’activités, mais eu égard à l’existence de marchés similaires, à leur importance et à leur répétition, soit à des critères objectifs en rapport avec le marché et non à des critères subjectifs; qu’il résulte des débats que ce genre de marché n’est pas rare ni ne revêt l’ampleur alléguée eu égard au fait qu’au moins trois autres intercommunales wallonnes ont régulièrement recours à ce type de marché, que la demanderesse produit elle-même onze références dans ce domaine, autres que celle relative à l’exécution du marché en cours au profit de la partie adverse, et que le marché litigieux a une durée maximale de cinq ans, durée qui permet à une entreprise de la taille de la demanderesse de retrouver à bref délai une nouvelle chance d’exécuter le marché; qu[e] le marché litigieux représente un
montant d’environ 1,3 million d’euros, soit moins de 2 % du chiffre d’affaires annuel de la demanderesse (55 millions d’euros), et permet à la demanderesse d’occuper une vingtaine de travailleurs, soit moins de 3 % de son effectif global (628 travailleurs);"

Beoordeling van abnormale prijzen

Artikel 110 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 regelt de werkwijze die een aanbestedende overheid moet volgen wanneer een inschrijver abnormale prijzen voorstel.

Overeenkomstig § 3 moet de aanbestedende overheid, vooraleer zij een offerte als onregelmatig afwijst wegens haar blijkbaar abnormaal hoge of abnormaal lage prijzen, de inschrijver vragen om hierover de nodige verantwoordingen te geven. De overheid kan bij het beoordelen van de abnormaliteit van de prijzen rekening houden met "objectieve factoren steunend op de zuinigheid van het bouw- of produktieprocédé of van de dienstverlening, of op de gekozen technische oplossingen, of op uitzonderlijk gunstige omstandigheden waarvan de inschrijver kan profiteren voor de uitvoering van de opdracht of op de originaliteit van het produkt, het ontwerp of het werk dat de inschrijver aanbiedt".

Het artikel schrijft dus eigenlijk voor dat de aanbestedende overheid enkel indien ze een offerte wil afwijzen wegens haar blijkbaar abnormaal hoge of abnormaal lage eenheidsprijzen, verantwoordingen dient te vragen aan de betrokken inschrijver.

Een aanbestedende overheid kan beslissen om een offerte niet af te wijzen. In zijn arrest van 8 november 2007 (R.v.St., NV Heijmans Bouw, nr. 176.504) oordeelt de Raad van State dat een overheid ook dan moet rekening houden met artikel 15 van de wet van 24 december 1993 dat voorschrijft dat een inschrijver die de opdracht toegewezen wordt regelmatig dient te zijn. Zulks lijkt volgens de Raad in te houden dat zijn offerte geen abnormale prijzen bevat. Verder moet de aanbestedende overheid, bij het nemen van de beslissing om de abnormaliteit van prijzen al dan niet te onderzoeken, de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen (zorgvuldigheidplicht), de regels die zij zelf heeft opgelegd naleven (patere legem quem ipse fecisti) en moet zij haar beslissing formeel en materieel motiveren.

De Raad besluit in deze zaak:

De eenvoudige bewering dat het prijsverschil ligt aan het ontbreken van een technisch verslag lijkt te dezen al te summier en te hypothetisch - en misschien zelfs onjuist (...) - om te stellen dat de verwerende partij hier geen plicht had, vanuit het zorgvuldigheidsbeginsel, om de tussenkomende partij te bevragen. Zulks klemt deze te meer nu de nota van de verwerende partij eigenlijk vooral gewaagt van factoren als het kunnen beschikken over een eigen stortplaats terwijl dit volstrekt hypothetisch is en trouwens door de tussenkomende partij niet wordt bevestigd (...). De tussenkomende partij heeft het in zeer algemene bewoordingen over (...) een zeer competitieve prijs (...). In het licht van een eventuele verschuiving van de post klasse III naar de post afvoer voor gebruik, leek het dan zeker nuttig voor de verwerende partij om de ernst van de bewering van de tussenkomende partij na te gaan. De tussenkomende partij reageert in haar verzoekschrift ook niet op de opmerking van de verzoekende partij dat het vreemd is dat bij de tussenkomende partij de prijs voor de afvoer naar een stort goedkoper is dan de prijs voor afvoer voor gebruik. Overigens zijn motieven die aangedragen worden na het nemen van de bestreden beslissing in beginsel irrelevant aangezien niet aangetoond wordt dat ze aan de bestreden beslissing ten grondslag liggen.(...)

Dat de verzoekende partij niet zou aantonen dat de door de tussenkomende partij opgegeven prijzen abnormaal zijn, doet niets af van de vaststelling dat de verwerende partij haar verantwoording voor het niet abnormaal vinden van de prijs grondverzet bij de tussenkomende partij erg twijfelachtig lijkt te motiveren.

Het feit ten slotte dat de prijs die de verzoekende partij zelf opgegeven heeft voor de post grondverzet ook aanleiding gaf tot onderzoek, doet geen afbreuk aan het belang bij het middel: in de mate dat de offerte van de tussenkomende partij een nader onderzoek of betere motivering vereist, kan dit ook gelden voor de offerte van de verzoekende partij. De uitslag van dit bijkomend onderzoek of de betere motivering impliceert voor de verzoekende partij net zomin als voor de tussenkomende partij dat ze meteen ook een onregelmatige offerte zouden hebben ingediend.

Uit hetgeen voorafgaat lijkt te moeten worden afgeleid dat bij het nemen van de bestreden beslissing een zorgvuldig handelende aanbestedende overheid op het punt van de post grondverzet de procedure van (...) artikel 110, § 3, had moeten volgen en om een verantwoording had moeten vragen betreffende de eenheidsprijzen hetgeen is verzuimd. Aldus is bij het nemen van de bestreden toewijzingsbeslissing niet gehandeld overeenkomstig het zorgvuldigheidsbeginsel en de (...) artikelen 110, § 3, (...) en (...) 15 van de wet van 24 december 1993. Aldus lijkt ook de materiële motiveringsverplichting geschonden doordat het aanbestedingsdossier geen pertinente redenen lijkt te bevatten die de conclusie van het verslag betreffende de post grondverzet naar erkende stortplaats klasse III wettigen namelijk dat de eenheidsprijzen van de gekozen inschrijver Houben marktconform en normaal zijn.

Omzendbrieven over overheidsopdrachten

Zowel de Vlaamse regering als de Waalse gewestregering publiceerden onlangs een omzendbrief over overheidsopdrachten in het Belgisch Staatsblad.

De Rondzendbrief LNE/2007/1 van de Vlaamse regering van 14 september 2007 betreffende toepassing wetgeving overheidsopdrachten - "in house"-aanbestedingen - implicaties van het gelijkheidsbeginsel bij toekennen van overheidscontracten handelt, zoals de titel het zelf al aangeeft, over de recente rechtspraak van het Hof van Justitie over in house aanbestedingen en over de verplichting om ook bij opdrachten waarop de wetgeving overheidsopdrachten niet van toepassing zou zijn de fundamentele beginselen inzake transparantie en niet-discriminatie na te leven.

De Omzendbrief van de Waalse regering van 10 mei 2007 inzake de vereenvoudiging en de transparantie van de overheidsopdrachten (Belgisch Staatsblad van 28 november 2007) handelt voornamelijk over de aanbevelingen van de Waalse Commissie inzake de overheidsopdrachten om tegemoet te komen aan volgende doelstellingen van de Waalse Regering:
- Invoering van minder omslachtige procedures dankzij elektronische middelen;
- Openstelling van overheidsopdrachten aan bedrijven die nog geen referenties hebben;
- Transparantie van de overheidsopdrachten vergund in het Waalse Gewest;
- Veralgemeend gebruik van de verklaring op erewoord en van Digiflow.

woensdag 14 november 2007

Het Rekenhof en de Oosterweelverbinding: het BAM-rapport

Op de website van het Vlaams Parlement staan sinds gisteren het "Verslag van het Rekenhof over de besluitvorming Oosterweelverbinding" en het "Achtste voortgangsrapportage van de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel inzake het Masterplan Antwerpen". Het Verslag staat trouwens ook op de website van het Rekenhof.

In het Algemene Conclusie van het Verslag over de besluitvorming Oosterweelverbinding schrijft het Rekenhof:

"De besluitvorming voor de Oosterweelverbinding door de BAM is tot en met de eerste fase van de onderhandelingsprocedure zorgvuldig tot stand gekomen, regelmatig verlopen en correct gemotiveerd.
- De BAM heeft gekozen de Oosterweelverbinding volgens een DBfM-formule te realiseren middels een onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking. Zij heeft die keuze gemotiveerd. De onderhandelingsprocedure biedt de opdrachtgever binnen de krijtlijnen van het bestek een ruime onderhandelingsvrijheid, mits hij
de beginselen van mededinging en gelijke behandeling respecteert.
- De BAM heeft de opdracht op correcte wijze aangekondigd en heeft overeenkomstig de aangekondigde selectiecriteria vier kandidaten geselecteerd voor deelname aan de eigenlijke onderhandelingsprocedure. De selectiebeslissing is correct genomen, werd gemotiveerd en wordt niet betwist. De rangschikking bij deze selectie is verder
niet meer relevant voor de onderhandelingsprocedure.
- Omdat de voorbereiding van het project bij de initiële goedkeuring van het bestek nog niet volledig afgerond was, voorzag het initiële bestek in de mogelijkheid van bestekaanvullingen of -wijzigingen. De BAM heeft daar in de eerste fase vijf keer gebruik van gemaakt, daarbij telkens de gelijkheid tussen de bieders respecterend.
- De BAM heeft duidelijk gesteld dat het referentieontwerp dat zij liet maken ter voorbereiding van het GRUP, niet bindend was voor de bieders, terwijl het GRUP en het programma van eisen uit het bestek dat wel waren.
- Alternatieven voor het Masterplan en het tracé werden onderzocht in het plan-MER, het GRUP en het project-MER, maar bleken technisch of op het vlak van veiligheid niet haalbaar te zijn. Het uiteindelijk gekozen tracé vrijwaarde de toekomstplannen van het Eilandje en de doortocht voor de zeevaart. Het smalle tracé maakte een stapeling van de rijbanen noodzakelijk.
- Het plan-MER, het GRUP en het project-MER zijn regelmatig tot stand gekomen. In het GRUP heeft de Vlaamse Regering het definitieve tracé vastgelegd.
- Het tracé en het daarmee samenhangende programma van eisen beperkten de ontwerpvrijheid van de bieders tot voorstellen op het vlak van kwaliteit, vormgeving en optimaal onderhoud.
- Het bestek heeft de beoordelings- en gunningscriteria vastgelegd. Bij de beoordeling van de eerste offertes speelde het prijscriterium geen enkele rol. De besprekingen met de bieders zijn tijdens de eerste fase van de onderhandelingsprocedure volgens de bepalingen van het bestek verlopen.
- Omdat veel belang gehecht werd aan het aspect architectuur en noch de BAM, noch de externe studiegroep SAM over de nodige gespecialiseerde ervaring beschikten, heeft de BAM een beoordelingscommissie opgericht om haar bij te staan in de beoordeling van
de ruimtelijke kwaliteit van de offertes. In die kwaliteitskamer verenigde zij de vakgebieden architectuur, landschapsarchitectuur, stedenbouw en civiele techniek.
- De BAM heeft geen van de drie ingediende offertes geweerd op basis van onvolledigheid of formele onregelmatigheid.
- Geen enkele van de offertes was volledig in overeenstemming met de vraagspecificatie. De BAM heeft één offerte geweerd omdat de afwijkingen erin in de BAFO-fase niet remedieerbaar waren zonder de uitgangspunten van de eerste offerte te wijzigen. Aangezien het BAFO omwille van het gelijkheidsprincipe niet substantieel mag afwijken van de eerste offerte, was deze beslissing gerechtvaardigd.
- Om de ruimtelijke kwaliteit van het project tijdens de procedure te garanderen, meende de kwaliteitskamer streng te moeten zijn bij de beoordeling van de ontwerpen van de bieders, zonder rekening te houden met de prijs of de technische uitvoerbaarheid, overeenkomstig het bestek en het huishoudelijk reglement. Zij had daartoe de noodzakelijke beoordelingsvrijheid. De subjectiviteit eigen aan het vakgebied, is door de ruime samenstelling van de kwaliteitskamer en oriënterende doelstellingen van het ontwerphandboek zo veel mogelijk geobjectiveerd.
- De BAM heeft uiteindelijk op grond van het advies van de kwaliteitskamer een bieder niet toegelaten tot de BAFO-fase. Zij onderbouwde haar beslissing met de argumentatie van de kwaliteitskamer.
- De leden van de raad van bestuur, het management van de BAM en de leden van de kwaliteitskamer hebben in antwoord op een geuniformiseerde vragenlijst, aan het Rekenhof verklaard geen strijdig belang te hebben die hun onpartijdigheid bij de besluitvorming voor de Oosterweelverbinding in het gedrang zou kunnen brengen."

dinsdag 13 november 2007

Gebouwen van de Europese Commissie in Brussel

Klokkenluider Van Buitenen stelde in het Europees Parlement de volgende, op het eerste gezicht interessante, vraag aan de Europese Commissie. Het antwoord is vooralsnog niet gepubliceerd.

Betreft: Beroep van de Europese Commissie tegen Duitsland voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen naar aanleiding van een overheidsopdracht; contract voor D4/D5-gebouwen van het Parlement in Brussel

Op 27 juni 2007 besloot de Europese Commissie voor het Hof van Justitie van de EG een beroep in te stellen tegen Duitsland naar aanleiding van een contract voor de bouw van vier hallen voor de handelsbeurs in Keulen. De stad Keulen had het contract aan een particuliere beleggingsmaatschappij gegund zonder daarbij een transparante inschrijvingsprocedure te volgen.

Volgens persbericht IP/07/917 van de Commissie houdt de Duitse regering vol dat de overeenkomst tussen de stad en de beleggingsmaatschappij een gewoon huurcontract is, dat niet valt onder EU-regelgeving inzake overheidsopdrachten. Volgens de Commissie gaat het bij het contract tussen de stad en de beleggers echter duidelijk om een overheidsopdracht voor de uitvoering van werken.

De Commissie houdt staande dat een aanbestedende instantie die van plan is om volgens haar specificaties gebouwen te laten bouwen of andere werken te laten uitvoeren door derden tegen een vergoeding welke de drempel voor de toepassing van Richtlijn 2004/18/EG overschrijdt, een Europese aanbestedingsprocedure moet opstarten. Dat blijft gelden, ongeacht de juridische aard van de contractuele overeenkomst, of het nu gaat om werken, verkoop, verhuur, leasen of een ander contract, en ongeacht de eigenaar of het uiteindelijke gebruik van de gebouwen die onder het contract worden gebouwd.

Kan de Commissie bevestigen dat deze regels ook gelden voor het contract betreffende de D4/D5-gebouwen van het Parlement in Brussel,
1. dat geen gewoon huurcontract is, maar ook constructiewerken en financiële diensten omvat volgens de vereisten van het Parlement?
2. Heeft de Commissie een kopie van het op 14 oktober 2004 getekende contract ontvangen?
3. Is de Commissie op de hoogte van het feit dat het Europees Parlement nergens informatie over de gunning van deze opdracht, met een waarde van meer dan driehonderd miljoen euro, heeft gepubliceerd, noch in het Publicatieblad, noch op zijn website?
4. Is de Commissie van plan om na te gaan of het Europees Parlement in dit geval het Financieel Reglement heeft geschonden krachtens welk de instellingen van de Europese Unie zich moeten houden aan de regels zoals vastgelegd in de Europese richtlijnen inzake de gunning van overheidsopdrachten?
5. Welke stappen zal de Commissie in deze zaak ondernemen om de financiële belangen van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 280 van het Verdrag te vrijwaren?

maandag 12 november 2007

Beleidsbrief Publiek-Private Samenwerking

In de Beleidsbrief Publiek-Private Samenwerking 2007-2008 geeft Minister-President Peeters aan welke aanpassing er aan de wet- en regelgeving moet komen om PPS-projecten juridisch maximaal te faciliteren of te kunnen uitbreiden. De passage is weinig concreet:

"Het Kenniscentrum PPS heeft geen eigen regelgevende initiatieven gepland.
Het onderzoekt wel, samen met de betrokken beleidsdomeinen, welke regelgevende initiatieven per betrokken beleidsdomein kunnen genomen worden teneinde PPS-projecten juridisch maximaal te faciliteren of te kunnen uitbreiden. Aansluitend kan het betrokken beleidsdomein zelf het regelgevend initiatief nemen. In 2007 leidde dit alvast tot suggesties om de federale regelgeving inzake overheidsopdrachten aan te passen. Aan de afdeling overheidsopdrachten, lid van de ambtelijke werkgroep knelpunten PPS werd gevraagd deze over te maken en mee te nemen bij de besprekingen aangaande de nieuwe regelgeving inzake overheidsopdrachten. Ook werd een voorstel geformuleerd tot aanpassing van het btw-wetboek zodat DBFM-contracten vanuit btw-oogpunt als een geheel kunnen worden beschouwd. De studies in voorbereiding met betrekking tot de zorgsector en het onroerend erfgoed zijn vooralsnog onvoldoende gevorderd om concrete uitspraken te doen of en zo ja welke bepalingen in de Vlaamse regelgeving aanpassingen behoeven. De eerste resultaten zijn te verwachten begin 2008. In deze periode zal ook opnieuw bilateraal met andere beleidsdomeinen worden onderzocht hoe vanuit regelgevend oogpunt PPS-projecten in hun beleidsdomein juridisch maximaal kunnen worden gefaciliteerd."

woensdag 7 november 2007

Vertrouwelijke offertes en het recht van verdediging - de mening van de advocaat-generaal

In september sprak het Grondwettelijk Hof zich al uit over de vraag of vertrouwelijke informatie vervat in een offerte moet vrijgegeven worden in het kader van een procedure voor de Raad van State (zie daarover mijn post van 25 september 2007).

Eind oktober nam ook advocaat-generaal Sharpston haar conclusie over deze vraag, waarin zij grotendeels de oplossing die het Grondwettelijk Hof voorstelde (Conclusie van advocaat-generaal Sharpston, 25 oktober 2007, zaak C-450/06, Varec tegen Belgische Staat):

"De volgende beginselen zijn van toepassing: (a) een partij mag niet weigeren om bewijsstukken aan een beroepsinstantie over te leggen op grond dat zij zakengeheimen bevatten; (b) een partij die bewijsstukken aan de beroepsinstantie overlegt, kan vragen dat deze stukken, geheel of gedeeltelijk, vertrouwelijk worden behandeld ten opzichte van een andere partij; (c) alle principale partijen moeten toegang hebben tot alle bewijsstukken die relevant zijn voor de uitkomst van het beroep, en dit op zodanige wijze dat zij hierover opmerkingen kunnen maken; (d) de beroepsinstantie mag bewijsmateriaal dat voor een of meerdere van de principale partijen is achtergehouden, niet op zodanige wijze gebruiken dat de rechten van deze partijen op een eerlijk proces of op gelijkheid van wapens zouden kunnen worden aangetast.

Elk geval dient op zich te worden beschouwd. Daarbij dient de rechter ernaar te streven elk van de belangen – de vertrouwelijke behandeling van zakengeheimen en het recht op een eerlijk proces – zoveel mogelijk te beschermen zonder dat het andere belang in de kern wordt aangetast, en een zo juist mogelijk evenwicht tussen beide te vinden."

De advocaat-generaal verwees naar de praktische oplossing die de auditeur van de Raad van State in een soortgelijke aangelegenheid aangenomen had (zie R.v.St., NV Pfizer, nr. 137.993, 3 december 2004):


"In de tweede plaats heeft de Raad van State in een door de Belgische regering in haar opmerkingen aangehaalde zaak kennelijk reeds een benadering gevolgd die overeenstemt met die welke ik hierboven heb geschetst. In deze zaak had een onderneming beroep ingesteld tegen een beslissing tot verlening van de registratie van een geneesmiddel van een concurrent. De betrokken autoriteit legde twee versies van haar dossier aan de Raad van State over, een versie die vertrouwelijke documenten met betrekking tot het geneesmiddel bevatte en een niet-vertrouwelijke versie. De auditeur onderzocht de kwestie in zijn advies en kwam tot de conclusie dat de vertrouwelijke documenten niet ter beschikking van verzoekster mochten worden gesteld. De Raad van State stelde vast dat deze vraag niet hoefde te worden beantwoord, aangezien het beroep hoe dan ook kon worden verworpen op een bepaalde grond die zonder onderzoek van deze documenten kon worden beoordeeld."

zaterdag 3 november 2007

Ondertekening voor een tijdelijke vereniging

De VDAB schrijft een opdracht uit betreffende het beheer, organisatie en exploitatie van een document service center binnen de VDAB gebouwen en levering van de afgewerkte producten aan de VDAB diensten. De Tijdelijke Vereniging de NV Content Print Solutions - De Nobele (bestaande uit de NV Content Print Solutions en de NV De Nobele) schrijven in.

De inschrijving van de tijdelijke handelsvereniging (die nog niet opgericht blijkt te zijn) bevat een door beide vennootschappen ondertekende verklaring op eer, een door één vennootschap ondertekende prijslijst en geen door de vennootschappen ondertekende offerte, die enkel geparafeerd is door één vennootschap.

De VDAB oordeelt dat de inschrijving van de THV Content Solutions - De Nobele onregelmatig is. De beide deelnemende vennootschappen gaan tegen deze beslissing in beroep bij de Raad van State.

In zijn arrest van 16 oktober 2007 (R.v.St., NV Content Print Solutions, nr. 175.832, 16 oktober 2007) oordeelt de Raad van State dat de inschrijving van de THV in ieder geval onregelmatig is omdat "door het gebrek aan ondertekening van de offerte door beide verzoekende partijen alleen al, te dezen in elk geval niet voldaan aan een essentiële formaliteit".

De Raad van State besluit:
"De inschrijving lijkt in elk geval wegens een ondertekeningsgebrek als nietig te moeten worden aangezien. De verzoekende partijen hebben bijgevolg geen belang bij hun vordering tot schorsing aangezien ze geen belang lijken te hebben bij een beroep tot nietigverklaring van de eerste bestreden beslissing. Bij een nieuwe beslissing lijkt hun inschrijving immers opnieuw te moeten worden substantieel onregelmatig verklaard. "

Stand still en het voorspelbaar procederen voor de Raad van State

(De stand still periode van 10 dagen (zoals voorgeschreven door artikel 21bis van de wet van 24 december 1993) geldt enkel voor overheidsopdrachten waarvan de waarde boven de Europesedrempelbedragen ligt. Deze drempelbedragen zijn verschillend al naar gelang het gaat om overheidsopdrachten voor werken (ongeveer 5.278.000 euro) dan wel leveringen of dienstenongeveer 211.000 of 137.000 euro) (zie het ministerieel besluit van 20 december 2005). Binnen de tien dagen moet de niet-geselecteerde of niet-weerhouden kandidaat een beroep bij uiterst dringende noodzakelijkheid instellen bij de Raad van State (artikel 21bis, § 2, van de wet van 24 december 1993).

Voor opdrachten waarvan de waarde onder de drempelbedragen ligt, moet de aanbestedende overheid aan de niet-geselecteerde of niet-weerhouden kandidaten enkel informeren over de beslissing die op hen van toepassing is (artikel 21bis, § 1, van de wet van 24 december 1993). In dit geval schrijft de wet niet voor dat een schorsingsberoep bij uiterst dringende noodzakelijkheid moet ingesteld worden bij de Raad van State.

De Raad van State zelf verwijst naar zijn arrest NV Laboratoria Van Vooren (R.v.St, NV Laboratoria Van Vooren, nr. 127.069, 13 januari 2004) waarin hij oordeelde dat "de schorsingsprocedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid niet geschikt [is] om de gewone procedure te zijn die de beoogde rechtsbescherming kan bieden in het domein van de overheidsopdrachten": "Die procedure dient uitzonderlijk te blijven teneinde niet in te gaan tegen de economie van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, waarin tussen de gewone schorsingsprocedure en de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid duidelijk onderscheid wordt gemaakt. De schorsingsprocedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid mag aldus slechts worden aangewend in de gevallen waarin de wet deze uitdrukkelijk voorschrijft zoals in het te dezen niet toepasselijke - voormelde artikel 21bis van de wet van 24 december 1993, en daarnaast in de enkele gevallen dat een gewone vordering tot schorsing te laat zou komen om het nadeel te weren".

Wanneer een overheidsopdracht zowel betrekking heeft op werken als op leveringen of diensten, is het vaste rechtspraak dat de opdracht wordt gekwalificeerd als van deze of gene aard afhankelijk van het aandeel van de werken, leveringen of diensten in het geheel van de opdracht.

In het kader van een opdracht voor baggerwerken (gecombineerd met het verwijderen van het baggerslib), uitgeschreven door het Vlaamse Gewest, stelde de niet-geselecteerde kandidaat NG Ghent Dredging dat het aandeel van de diensten (vervoer, verwijdering, verwerking en behandeling van het baggerslib) 70% van de waarde van de opdracht (282.000 euro) vertegenwoordigen, tegenover 30% voor de "werken"-component. Volgens Ghent Dredging betrof het dus een aanneming van diensten. Daarom kon zij, hoewel de offerte ver onder de Europese drempelbedragen voor werken viel, toch een beroep doen op artikel 21bis van de wet van 24 december 1993 en een schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid instellen bij de Raad van State (artikel 21bis, § 2).

De Raad van State volgde deze redenering niet (R.v.St., NV Ghent Dredging, nr. 175.833, 16 oktober 2007):

"De toepasselijkheid van artikel 21bis lijkt echter niet vanzelfsprekend. In de eerste plaats betoogt de verwerende partij (...) dat de in het geding zijnde opdracht een opdracht voor baggerwerken is en aldus een opdracht voor de aanneming van werken, en zodoende niet de Europese drempelwaarde voor aannemingen van werken bereikt. De verwerende partij lijkt ook van die opvatting te zijn uitgegaan bij de publicatie van de aankondiging (...). (...)

De verzoekende partij poogt cijfermatig aan te tonen dat de opdracht in hoofdzaak een dienstenopdracht is, en slechts in mindere mate een aanneming van werken. Op het eerste gezicht overtuigt die stelling niet. De opgegeven cijfermatige verhoudingen lijken immers niet meteen verifieerbaar. Voorts lijkt de verwerende partij (...) te hebben geopteerd voor een opdracht van “Onderhoudsbaggerwerken [...] inclusief het afvoeren van specie” en baggerwerken zijn (...) werken en geen diensten.

De betrokken twistvraag zou in wezen wel een nader onderzoek verdienen dat zich echter niet verzoent met de snelle behandeling die een procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid vereist. Het verbinden van de toegang tot een bepaalde procedure aan een voor betwisting vatbaar criterium – zoals te dezen de Europese drempelwaarden in artikel 21bis – lijkt dus een optie van de bevoegde regelgever die het voorspelbaar procederen voor de Raad van State niet in de hand werkt.

Het lijkt aldus dat artikel 21bis in de huidige procedure niet van toepassing is, aangezien de waarde van de in het geding zijnde opdracht – en zulks wordt niet betwist tussen partijen – in zoverre beschouwd als een opdracht voor de aanneming van werken, de in artikel 21 bis bedoelde drempelwaarde niet bereikt."

vrijdag 26 oktober 2007

Overmacht bij de uitvoering van overheidsopdrachten

Artikel 16, § 3, van het koninklijk besluit van 10 augustus 1977 bepaalde dat de aannemer die feiten vaststelt die de goede gang van de uitvoering van een overheidsopdracht zouden kunnen verstoren en waardoor hij een verlenging van de uitvoeringstermijn kan vragen, deze feiten zo snel mogelijk aan de aanbestedende overheid moet meedelen. In tegenstelling tot de Franstalige tekst (waarin die bepaling niet voorkwam), bepaalde de Nederlandstalige tekst dat deze melding “schriftelijk” diende te gebeuren. Klachten en verzoeken die niet ten gepasten tijde zijn kenbaar gemaakt aan de aanbestedende overheid zijn niet ontvankelijk.

Een gelijkaardige tekst is opgenomen in artikel 16, § 3, van de Algemene Aannemingsvoorwaarden van 26 september 1996.

Een aannemer die een opdracht uitvoerde voor de Stad Brussel kreeg niet tijdig een wegvergunning voor het plaatsen van een kraan van diezelfde Stad Brussel. Hij maakte hiervan melding en beriep zich op het artikel 16, § 3. Het Hof van Beroep van Brussel gaf hem gelijk. De Stad Brussel tekende tegen dit arrest cassatieberoep aan.

In zijn arrest van 21 september 2007 oordeelde het Hof van Cassatie (Cass. 21 september 2007 (Stad Brussel / Valens), C.05/0590.F/1):

"Cette disposition n'impose toutefois aucune forme ou condition relative audit écrit.

Cette dénonciation peut dès lors être faite dans les procès-verbaux de chantier.

En considérant que la défenderesse "a signalé à diverses reprises à l'administration le retard mis par la ville de Bruxelles à délivrer l'autorisation sollicitée" et "que les informations résultent des mentions portées sur les procès-verbaux de chantier des 13, 20 et 27 mars 1991", l'arrrêt justifie légalement sa décision que "ces mentions valent dénonciation de la circonstance qui perturbait l'exécution normale du marché"."

woensdag 24 oktober 2007

De invloed van een milieuvergunning op een overheidsopdracht

Het decreet van 19 mei 2006 houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en energie wijzigt onder andere artikel 5 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning. Deze (door het bedrijfsleven fel gecontesteerde) wijziging houdt in dat een stedenbouwkundige vergunning slechts uitvoerbaar is nadat een ‘definitieve’ milieuvergunning is verkregen. En een milieuvergunning is pas ‘definitief’ indien (i) er geen administratief beroep meer mogelijk is bij een vergunningverlenende overheid en (ii) indien de termijn voor de indiening van een beroepsprocedure met vordering tot schorsing en/of vernietiging bij de Raad van State is verstreken, of, indien een verzoek tot schorsing is ingediend, vanaf de uitspraak van de Raad van State tot afwijzing van de vordering.

Hoewel de Vlaamse meerderheid deze wijziging opnieuw wil veranderen in de zin dat een vergunning definitief is zodra de administratieve overheid in laatste aanleg heeft beslist, hebben dezelfde volksvertegenwoordigers een resolutie ingediend die deze nieuwe wijziging niet toepast op overheidsopdrachten uitgeschreven door het Vlaams Gewest.

Deze overheidsopdrachten zouden niet uitgevoerd mogen worden zolang er nog een schorsingsprocedure loopt en het risico op een schorsing van de vergunning reëel is.
"voor die werken die grote juridische, sociale of ecologische risico’s met zich mee kunnen brengen en die onomkeerbare situaties kunnen doen ontstaan met grote budgettaire gevolgen, pas de gunning of het bevel tot aanvang te verlenen als er redelijkerwijze duidelijkheid bestaat over het uitblijven van schorsingsverzoeken bij de Raad van State of – indien zulke verzoeken zijn ingediend of worden verwacht – over het afwijzen daarvan"

dinsdag 23 oktober 2007

Invloed van de vakantiedagen op de uitvoeringstermijn

Artikel 52, § 3, 1°, derde lid, van de Algemene Aannemingsvoorwaarden (zoals vastgesteld bij het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken) bepaalt dat wanneer de leveringstermijn in werkdagen is gesteld, de betaalde jaarlijkse vakantiedagen en de inhaalrustdagen (bepaald in een CAO) niet als zodanig gelden.

Hieruit kan niet afgeleid worden dat een aanbestedende overheid met de jaarlijkse vakantie van een inschrijver dient rekening te houden bij de beoordeling van de regelmatigheid van de offerte. Daarenboven geldt de regel niet wanneer de leveringstermijn een gunningscriterium is:

"que, d’une part, cette disposition, concerne non pas l’examen de la régularité des offres mais bien l’exécution du marché; qu’il s’ensuit que, pour l’examen de la régularité des offres, le pouvoir adjudicateur ne doit pas tenir compte des congés annuels futurs des soumissionnaires; que, d’autre part, la prise en compte des congés annuels de l’entreprise du fournisseur ne s’applique pas lorsque les délais d’exécution constituent, par ailleurs, un critère d’attribution ainsi que le prévoit expressément l’article 52, § 3, 1°, al. 3; que tel est le cas en l’espèce; qu’enfin, la demanderesse a, dans son offre, fixé son délai de date à date, ce qui implique à première vue qu’elle a pris en compte les éventuels congés annuels qui interviendraient dans ce délai, le principe d’un tel délai étant de prendre en considération tous les jours du délai, aussi bien les jours ouvrables que les jours non ouvrables;"

(R.v.St., SARL Afrique Editions, nr. 175.263, 2 oktober 2007)

maandag 22 oktober 2007

Punten en woorden

De VDAB schrijft een algemene offerteaanvraag uit met als voorwerp “de begeleiding en competentieversterking van niet werkende werkzoekenden behorende tot de 4 prioritaire kansengroepen zoals bepaald in de VDAB-beheersovereenkomst”. Er zijn tien inschrijvers.

De verzoekende partij tekent onder meer een perceel I-C in. Op 3 september 2007 stelt de VDAB VZW Groep Intro in kennis van het feit dat ze geen gunstig gevolg kan geven aan de offerte. De opdracht wordt gegund aan de Stad Gent, de VZW Job & co CBW en de VZW Oranje.

VZW Groep Intro voert voor de Raad van State aan dat aan de geselecteerde partij een foutieve quotering gegeven zijn. In de motivering bij de gunning wordt bij de geselecteerde inschrijver vermeld: “De medewerkers beschikken verder gemiddeld over voldoende deskundigheid, kennis en ervaring op vlak van bemiddeling van werkzoekenden uit de kansenroepen”. Hierbij worden 10 punten (op 10) toegekend.” Volgens de verzoekende partij komen de punten (10/10) niet overeen met de bewoordingen van de motivering (“voldoende deskundigheid”).

De verwerende partij geeft toe dat de puntentoekenning en de motivering voor subcriterium maar merkt op dat de motivering berust op een "materiële vergissing" en de puntentoekenning van 10 punten aan de tussenkomende partij terecht is gebeurd, ondanks de motivering.

De Raad van State aanvaardt die “materiële vergissing” niet (R.v.St., VZW Groep Intro, nr. 175.027, 27 september 2007):

“Haar verweer, dat slechts een materiële vergissing voorhanden was, die bij een overdoen van de evaluatieprocedure meteen zou kunnen worden rechtgezet zonder dat de uitslag van de procedure zou zijn gewijzigd, lijkt niet te voldoen. Integendeel is uit de behandeling van de zaak gebleken dat ook de evaluatie van de verzoekende partij niet op deugdelijke grond steunt, zowel inzake motivering als puntentoekenning. De bestreden beslissing lijkt aldus te steunen op ondeugdelijke motieven, hetgeen volstaat om die beslissing in de huidige stand van de procedure als niet rechtmatig aan te merken en in zoverre het middel ernstig te bevinden.”

donderdag 11 oktober 2007

Moerman, Aernoudt en de Ombudsman in het licht van de wetgeving inzake overheidsopdrachten

Het Rapport van de Vlaamse Ombudsman, die de aanleiding was voor het ontslag van Minister Moerman, is - uiteraard - ook voor deze blog interessant.

1. Voor de Ombudsman staat het vast dat de overeenkomst tussen Public Business Services onder het toepassingsgebied van de wetgeving overheidsopdrachten valt:
- "Elke overeenkomst tussen een aan de overheidsopdrachtwetgeving onderworpen overheid en een derde die betrekking heeft op het verrichten van diensten, in beginsel onder het toepassingsgebied van de wetgeving overheidsopdrachten [valt]. In dit geval is het voorwerp van de overeenkomst "de uitvoering van diensten inzake strategische beleidondersteuning" en het gaat duidelijk om een categorie van diensten die niet aan het toepassingsgebied van de wetgeving overheidsopdrachten is onttrokken. Bijgevolg gaat het om een opdracht van dienstverlening die in overeenstemming met de wetgeving overheidsopdrachten moet worden gegund."
- De opdracht is steeds als een overheidsopdracht beschouwd (beschrijving in het bestek, briefwisseling met de Vlaamse Ombudsman);
- De overeenkomst is niet vermeld in een antwoord op een schriftelijke vraag over het aantal consultancy-opdrachten van kabinetten, maar evenmin komt Public Business Services voor op de lijst van de leden van het kabinet-Moerman.

2. De gunning aan Public Business Services was volgens de Vlaamse Ombudsdienst onregelmatig. De Dienst geeft evenwel niet aan waarom de gunning onregelmatig zou zijn. Wel stelt de Ombudsdienst vast dat er nooit een gunningverslag is opgesteld, waaruit zou kunnen blijken hoe de gunningcriteria toegepast zijn op de offerte van PBS. Tot slot vindt de Ombudsdienst dat artikel 78 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 met voeten werd getreden omdat de heer Serraes "actief bij de voorbereiding van het gunningdossier betrokken was, én een deel van de gegunde opdracht heeft uitgevoerd".

3. "Het beroep op de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking overeenkomstig artikel 17, § 2, 1°, van de Overheidsopdrachtenwet en artikel 120 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 is bij de betreffende gunning niet mogelijk door de mogelijkheid van een verlenging van de overeenkomst te voorzien én doordat van die mogelijkheid gebruik is gemaakt, omdat het maximaal goed te keuren bedrag van 67.000 euro dan is overschreden. Men houdt dus rekening met de gehele looptijd van de opdracht (R.v.St., nr. 144.276, Garage De Wolf, 10 mei 2005). Door de verlenging wordt het maximumbedrag voor het gebruik van de onderhandelingsprocedure overschreden. De gevoerde procedure kan dan ook geen rechtvaardiging bieden voor de prestaties die het bedrag van 67.000 euro exclusief BTW te boven gaan."

Vernieuwing van concessies zonder voorafgaande procedure

Italië wenst het aantal verkoopspunten voor paardenweddenschappen te verhogen. Niettemin besliste de Italiaanse Republiek om de 329 bestaande concessies te behouden en te verlengen, zonder hiervoor een nieuwe procedure te starten. De Europese Commissie ging daartegen in beroep en het Hof van Justitie volgde de redenering van de Europese Commissie.

Concessies voor openbare diensten ("een overeenkomst met dezelfde kenmerken als een overheidsopdracht voor diensten met uitzondering van het feit dat de tegenprestatie voor de te verlenen diensten bestaat hetzij uit uitsluitend het recht de dienst te exploiteren, hetzij uit dit recht, gepaard gaande met een prijs", zie artikel 1, lid 4, Richtlijn 2004/18/EG) vallen niet onder de Europese regelgeving inzake overheidsopdrachten (Parking Brixen, C-458/03 en Buchhändler‑Vereinigung, C-358/00).

Dit neemt niet weg dat de overheidsinstanties die deze concessies toekennen de fundamentele regels van het Verdrag in het algemeen en het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit in het bijzonder, in acht moeten nemen (Arresten Telaustria en Telefonadress, Coname en Parking Brixen). De beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie op grond van nationaliteit houden een transparantieverplichting waardoor aan elke potentiële inschrijver een passende mate van openbaarheid wordt gegarandeerd, zodat de dienstenconcessie voor mededinging openstaat en de aanbestedingsprocedures op onpartijdigheid kunnen worden getoetst.

Het Hof onderzocht verder of de hernieuwing van de oude concessies zonder transparante procedure of mededinging toelaatbaar is op grond van de in de artikelen 45 EG en 46 EG uitdrukkelijk genoemde uitzonderingen of, in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof, haar rechtvaardiging kan vinden in dwingende redenen van algemeen belang (arrest Gambelli en arrest Placanica). De rechtspraak aanvaardt inderdaad een aantal dwingende redenen van algemeen belang, zoals doelstellingen van consumentenbescherming, fraudebestrijding en het voorkomen dat burgers tot geldverkwisting door gokken worden aangespoord, alsmede het voorkomen van maatschappelijke problemen in het algemeen.

Het Hof stelt vast dat Italië geen zulke uitzonderingsgronden heeft ingeroepen (H.v.J., Commissie / Italië, C-260/04).

vrijdag 5 oktober 2007

Tien tips voor een succesvolle aanbesteding

Mijn Nederlandse kantoorgenoten Anke Stellingwerff Beintema en Mascha Semmekrot publiceerden in het laatste nummer van het Nederlandse "Tender Nieuwsbrief" "Tien tips voor een succesvolle aanbesteding". Ik geef ze hieronder graag weer:

1. Houdt u zich aan de termijnen

2. Stel minimumeisen aan in te dienen alternatieven

3. Maak voorafgaand aan de aanbestedingsprocedure de (sub)gunninscriteria en de wegingsfactoren daarvan bekend

4. Ken het onderscheid tussen geschiktheidseisen (selectiecriteria) en gunningscriteria

5. Vermeld de norm bij de geschiktheidseisen (selectiecriteria)

6. Vermijd ongeoorloofde wijzigingen aan (sub)gunningscriteria en geschikheidseisen (selectiecriteria)

7. Vermijd disproportionele ervarings- en omzeteisen

8. Vermijd toeschrijving aan een bepaalde onderneming of een bepaald merk

9. Controleer "Model K"-verklaring (enkel in Nederland)

10. Motiveer elke beslissing

woensdag 3 oktober 2007

Sociale verplichtingen in overheidsopdrachten

Na een aanbestedingsprocedure sloot de Duitse bondstaat Niedersachsen in de herfst van 2003 een overeenkomst voor de ruwbouw van de gevangenis Göttingen‑Rosdorf voor een bedrag van 8 493 331 EUR bij de (intussen failliete) Objekt und Bauregie GmbH & Co. KG. In het contract was een “overeenkomst inzake de naleving van de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomsten bij de uitvoering van de werken” opgenomen, waarbij de opdrachtnemer zich verplichte om zijn werknemers uit te betalen in overeenstemming met de vigerende CAO en om deze verplichting ook aan zijn onderaannemers op te leggen.

Objekt und Bauregie GmbH & Co. KG deed een beroep op de diensten van de vennootschap PKZ Pracownie Konserwacji Zabytkow sp. zoo., gevestigd te Tarnow (Polen) met bijkantoor te Wedemark (Duitsland), als onderaannemer. Deze Poolse vennootschap bleek op de bouwplaats van de gevangenis echter Poolse arbeiders te werk te stellen tegen een lager dan het in de toepasselijke cao vastgestelde loon.

Niedersachsen zegde daarom de overeenkomst met Objekt und Bauregie GmbH & Co. KG op en eiste een boete op.

Het Oberlandesgericht Celle vraagt in hoger beroep aan het Hof van Justitie “of er sprake is een niet-gerechtvaardigde beperking van het vrij verrichten van diensten in de zin van het EG-Verdrag, wanneer de aanbestedende dienst bij wet wordt verplicht om opdrachten voor bouwwerken alleen te gunnen aan ondernemingen die zich bij de indiening van de offerte schriftelijk ertoe verbinden, hun werknemers bij de uitvoering van deze werken minstens het loon te betalen dat op de plaats van uitvoering bij collectieve arbeidsovereenkomst is vastgesteld?”

In zijn conclusie van 20 september 2007 oordeelt advocaat-generaal Bot dat het toepasselijke Landesvergabegesetz het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit naleeft en dus geen onderscheid maakt tussen Duitse of Poolse dienstverleners door het opleggen van de verplichting om zich te houden aan de minimumlonen die van toepassing zijn op de plaats waar het werk wordt verricht.

Verder stelt hij:

“[T]erwijl een overheidsbestelling vooral is gericht op het voorzien in een welbepaalde behoefte van het bestuur ter zake van werken, diensten of leveringen van goederen, het plaatsen van een overheidsopdracht ook het voorzien in andere behoeften van algemeen belang, bijvoorbeeld inzake milieubeleid of, zoals in de onderhavige zaak, op sociaal gebied mogelijk maakt.

Het Hof heeft reeds de mogelijkheid erkend om sociale eisen in overheidsopdrachten te integreren; deze mogelijkheid is thans in richtlijn 2004/18 verankerd. Deze richtlijn bevat een artikel 26, met het opschrift “Voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd” (“De aanbestedende diensten kunnen bijzondere voorwaarden bepalen waaronder de opdracht wordt uitgevoerd, mits deze verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht en in de aankondiging van de opdracht of in het bestek worden vermeld. De voorwaarden waaronder de opdracht wordt uitgevoerd, kunnen met name verband houden met sociale of milieuoverwegingen.”)

Voor zover de voorwaarde voor de uitvoering van de opdracht die verband houdt met het minimumloon van de werknemers zoals vastgesteld in de omstreden bepalingen van het Landesvergabegesetz, het beginsel van niet-discriminatie op grond van nationaliteit en ook het beginsel van de transparantie in acht neemt, moet zij mijns inziens in overeenstemming met het gemeenschapsrecht worden geacht.”

dinsdag 2 oktober 2007

Nederland: Aanbestedingsplicht ziekenhuizen

Mijn Nederlandse kantoorgenoten publiceren geregeld een Nieuwsflash Aanbestedingen. Inschrijven hierop kan via deze link.

In het laatste nummer bespreken zij recente rechtspraak over de aanbestedingsplicht van ziekenhuizen. Deze rechtspraak kan ook in België belangrijk zijn. De integrale tekst van de Nieuwsflash vindt u hieronder

"In een vorige Nieuwsflash Aanbesteding (nummer 21) berichtten wij u dat de Hoge Raad het oordeel van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch over de aanbestedingsplicht van het Amphia Ziekenhuis heeft vernietigd. De Hoge Raad heeft de Amphia-zaak verwezen naar het gerechtshof Arnhem om opnieuw te laten beoordelen of het Amphia Ziekenhuis voldoet aan de voorwaarden om aangemerkt te worden als aanbestedende dienst.

Op 17 augustus jl. heeft de Voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht zich uitgelaten over de aanbestedingsplicht van een ander ziekenhuis, namelijk het Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein.

Concreet waren de feiten in de Antonius-zaak als volgt. Het Antonius ziekenhuis was in kort geding gedagvaard door P1 Holding B.V. P1 is een onderneming die zich bezighoudt met de realisatie, exploitatie en het beheer van parkeerterreinen en parkeergarages. P1 was geïnteresseerd in de uitbreiding van de parkeerfaciliteiten door het Sint Antonius Ziekenhuis, maar kreeg medio april 2007 te horen dat het Antonius Ziekenhuis onderhands een overeenkomst heeft gesloten met Q-Park voor de realisatie en exploitatie van een parkeergarage. P1 is van mening dat het Antonius Ziekenhuis een aanbestedende dienst is en met het sluiten van de overeenkomst met Q-park de Europese aanbestedingsregels en –beginselen heeft geschonden.

De Voorzieningenrechter buigt zich over de vraag of het Antonius Ziekenhuis een aanbestedende dienst is. Om aangemerkt te worden als aanbestedende dienst dient het Antonius Ziekenhuis aan de volgende twee voorwaarden te voldoen:
1. de activiteiten van het Antonius Ziekenhuis zijn van niet-commerciële aard; en
2. het Antonius Ziekenhuis is in sterke mate afhankelijk van de overheid door financiering of toezicht op haar beheer.

De Voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het Antonius Ziekenhuis geen aanbestedende dienst is omdat het niet voldoet aan de tweede genoemde voorwaarde. Ten eerste is volgens de Voorzieningenrechter geen sprake van afhankelijkheid van de overheid door financiering omdat het Antonius Ziekenhuis specifieke tegenprestaties verricht voor het verkrijgen van de financiering. Deze overweging sluit aan bij die van de Hoge Raad in de Amphia-zaak dat wanneer specifieke tegenprestaties worden verricht tegenover het verstrekken van financiering dit geen afhankelijkheid van de overheid door financiering schept.

Ten tweede kan volgens de Voorzieningenrechter evenmin van afhankelijkheid van de overheid door toezicht op beheer worden gesproken. Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EG (Commissie/Frankrijk; C-237/99) overweegt de Voorzieningenrechter dat het toezicht zodanig moet zijn dat het de staat of een andere aanbestedende dienst in staat stelt invloed uit te oefenen op beslissingen van de instelling op het gebied van overheidsopdrachten. Dat hiervan sprake is bij een opdracht als de onderhavige opdracht met betrekking tot realisatie en exploitatie van een parkeergarage, is onvoldoende aannemelijk. Zonder te beoordelen of aan de eerste voorwaarde zou worden voldaan (activiteiten van niet-commerciële aard) concludeert de Voorzieningenrechter dat het Antonius Ziekenhuis geen aanbestedende dienst en dus aanbestedingsplichtig is.

Beknopt commentaar

Met deze uitspraak heeft de Voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht een voorschot genomen op de behandeling van de Amphia-zaak door het gerechtshof Arnhem door zich, in tegenstelling tot de Hoge Raad, uit te laten over het toezicht op het beheer van algemene ziekenhuizen. Mocht in de Amphia-zaak (door het gerechtshof Arnhem) tot eenzelfde conclusie worden gekomen dan lijkt de aanbestedingsplicht voor algemene ziekenhuizen, voor zover deze er al was, steeds verder uit beeld te verdwijnen."

maandag 1 oktober 2007

Liberalisering van de postmarkt en de inbestedingsvraag

Europa heeft met de richtlijn 97/67 (gewijzigd bij richtlijn 2002/39/EG) de postmarkt geliberaliseerd en tegelijk een minimumpostdienst uitgewerkt. Voor die dienst kan een monopolie blijven bestaan. Volgens de richtlijn zijn postdiensten diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen. Onder “universele dienst” verstaat men het recht dat inhoudt “dat op alle punten van het grondgebied permanent postdiensten van een bepaalde kwaliteit worden aangeboden tegen prijzen die voor alle gebruikers betaalbaar zijn”. De richtlijn bevat verder een lijst van diensten die aan de leverancier(s) van de universele dienst kunnen worden voorbehouden: het ophalen, het sorteren, het vervoer en het bestellen van binnenlandse brievenpost en inkomende grensoverschrijdende post. Deze uitzondering geldt enkel voor brievenpost van minder dan 350 g en met een prijs van minder dan vijfmaal het openbare tarief van brievenpost van de laagste gewichtsklasse van de snelste standaardcategorie.

Richtlijn 97/67 is in de Spaanse rechtsorde omgezet bij wet van 13 juli 1998. Volgens deze wet worden postdiensten als diensten van algemeen belang beschouwd en is de universele postdienst onderworpen aan openbaredienstverplichtingen. De wet behoudt bepaalde diensten voor aan de leverancier van de universele postdienst.

Bij wet van 29 december 2000 is Correos opgericht. Het kapitaal van Correos is volledig in handen van de Spaanse overheid. Overheidsinstanties kunnen met Correos samenwerkingsovereenkomsten sluiten voor het verrichten van postdiensten. Bij een op 6 juni 2002 ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen het Spaanse ministerie van Onderwijs, Cultuur en Sport en Correos, is aan deze laatste de verrichting van post‑ en telegraafdiensten toevertrouwd. De samenwerkingsovereenkomst is gesloten zonder dat een openbare aanbesteding is gehouden. De Spaanse beroepsfederatie van postbedrijven ASEMPRE heeft tegen dit gunningsbesluit, bezwaar aangetekend bij de technische secretaris-generaal van het ministerie, die het bezwaar afwees. Asociación Profesional heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de Audiencia Nacional.

De Audiencia Nacional besloot daarop een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie: verbiedt het gemeenschapsrecht een wet die potentiële leveranciers belet een offerte in te dienen voor een opdracht betreffende voorbehouden en niet-voorbehouden postdiensten, en die hun daardoor de mogelijkheid ontneemt die opdracht gegund te krijgen.

In zijn advies van 20 september 2007, verwijst Advocaat-generaal Yves BOT voor de uitlegging van artikel 7 van richtlijn 97/67 naar het arrest van 11 maart 2004 waarin het Hof overwoog dat, gelet op het doel van de richtlijn het de lidstaten niet vrij staat aan de levering van postdiensten bijkomende voorwaarden te verbinden en aldus het gamma van de aan de leveranciers van de universele dienst voorbehouden diensten uit te breiden. De lijst van voorbehouden diensten moet dus als een exhaustieve lijst worden beschouwd. De voorbehouden diensten betreffen enkel brievenpost van minder dan 350 g en met een prijs van minder dan vijfmaal het openbare tarief. Enkel de levering van die diensten mag rechtstreeks, zonder aanbesteding, aan één enkele leverancier worden toevertrouwd. De andere postdiensten moeten dus worden onderworpen aan de mededingingsregels.

Richtlijn 92/50 verbiedt volgens de advocaat-generaal een nationale regeling die het de overheid mogelijk maakt, de verrichting van niet-voorbehouden postdiensten toe te vertrouwen aan een instantie die geheel in handen is van de overheid.

Voor de toepassing van richtlijn 92/50 moeten twee voorwaarden zijn vervuld. Het moet gaan om een overeenkomst onder bezwarende titel, die is gesloten tussen twee afzonderlijke entiteiten, namelijk een aanbestedende dienst en een dienstverlener.

Aangezien Correos geheel in handen is van de overheid, rijst hier volgens BOT de vraag of de uitzondering van artikel 6 van richtlijn 92/50 van toepassing is. Volgens dat artikel zijn de bepalingen van deze richtlijn niet van toepassing op overheidsopdrachten voor dienstverlening die worden gegund aan een instantie die zelf een aanbestedende dienst is in de zin van artikel 1, sub b, op basis van een alleenrecht dat zij uit hoofde van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen geniet. Voor de advocaat-generaal staat het buiten kijf dat Correos een alleenrecht heeft dat haar is toegekend bij wet 14/2000.

Hij onderzoekt daarom of de twee betrokken entiteiten in werkelijkheid één enkele entiteit zijn. Als dat het geval is, kan er voor hem geen sprake zijn van een overeenkomst onder bezwarende titel die is gesloten met een entiteit die juridisch los staat van de aanbestedende dienst. In dat geval behoeven de gemeenschapsregels inzake overheidsopdrachten niet te worden toegepast.

Ook hier verwijst de advocaat-generaal naar de rechtspraak van het Hof (arresten Stadt Halle, Teckal en Parking Brixen). Volgens het Hof is er geen sprake van overeenkomst gesloten tussen twee afzonderlijke personen wanneer de aanbestedende dienst op de dienstverlener “toezicht uitoefent zoals op zijn eigen diensten” en de dienstverlener “tegelijkertijd het merendeel van zijn werkzaamheden verricht ten behoeve van [de aanbestedende dienst of diensten] die hem beheersen”. Die twee voorwaarden zijn cumulatief; wanneer zij zijn vervuld, kunnen overheidsinstanties een overheidsopdracht gunnen aan één enkele dienstverlener, zonder op die opdracht de mededingingsregels toe te passen. Daar die voorwaarden echter een uitzondering zijn op de regels van gemeenschapsrecht, moeten zij eng worden uitgelegd. Volgens de advocaat-generaal impliceert de voorwaarde betreffende het toezicht dat de dienstverlener geen enkele manoeuvreerruimte heeft, en dat de overheidsinstantie uiteindelijk de enige is die beslissingen kan nemen betreffende deze onderneming.

In casu blijkt uit verschillende factoren dat Correos, wier kapitaal weliswaar in handen is van de overheid, een manoeuvreerruimte behoudt met betrekking tot de beslissingen die zij moet nemen. Correos kan de overeenkomst met de aanbestedende dienst beëindigen mits zij die een maand van tevoren schriftelijk opzegt. Verder is Correos omgevormd in een naamloze vennootschap, die diensten aanbiedt tegen vergoeding. Correos kan alle andere werkzaamheden of diensten verrichten die noodzakelijk zijn voor de passende uitvoering van haar vennootschappelijk doel.

De advocaat-generaal besluit dat Correos een marktgerichte onderneming is geworden. De Spaanse overheid oefent op Correos dan ook geen toezicht uit in de zin van de aangehaalde rechtspraak.

De tweede voorwaarde (de dienstverlener moet het merendeel van zijn werkzaamheden verrichten ten behoeve van de aanbestedende dienst of diensten die hem beheersen), is door het Hof nader omschreven in het arrest Carbotermo en Consorzio Alisei. Volgens het Hof is aan deze tweede voorwaarde slechts voldaan wanneer de werkzaamheden van de dienstverlener zich hoofdzakelijk toespitsten op de aanbestedende dienst die hem controleert, en elke andere activiteit marginaal is. Om uit te maken of dit het geval is, dient de nationale rechter alle omstandigheden van de zaak in de beschouwing te betrekken. Vermits Correos de verlener van de universele dienst is zijn de belangrijkste begunstigden derden op het gehele Spaanse grondgebied. Overheidsinstanties zijn dus niet de belangrijkste noch de enige ontvangers van de diensten van Correos.

In antwoord op de opmerkingen van de Spaanse regering dat indien zij op de niet-voorbehouden diensten de mededingingsregels zou moeten toepassen, dat tot een financieel onevenwicht zou leiden, en Correos niet langer de minimale universele dienst zou kunnen waarborgen die haar is opgedragen (waardoor zij zich beroept op de uitzondering van artikel 86, lid 2, EG-Verdrag) stelt de advocaat-generaal dat het vennootschappelijk doel van Correos in het verrichten van postdiensten, die niet enkel de universele dienst omvat, maar ook het beheer en de exploitatie van alle postdiensten. Daarenboven toont de wens van de gemeenschapswetgever om de postsector te liberaliseren, waarbij hij onderscheid maakt tussen voorbehouden en niet-voorbehouden diensten, aan dat de vervulling van de bijzondere taak die is toevertrouwd aan dienstverleners als Correos niet wordt verhinderd door de niet-voorbehouden diensten open te stellen voor mededinging.

De advocaat-generaal besluit dat indien de lidstaten een overheidsopdracht voor niet-voorbehouden postdiensten zonder voorafgaande aanbesteding konden gunnen aan één enkele dienstverlener, dan zou daarmee lijnrecht worden ingegaan tegen het doel van richtlijn 97/67, de liberalisering van de postsector.

Herhaling van werken

Een aanbestedende overheid kan zich beperken tot de onderhandelingsprocedure voor nieuwe werken die een herhaling zijn van reeds gegunde werken en voor zover de nieuwe werken overeenstemmen met het basisontwerp (artikel 17, § 2, 2°, van de wet van 24 december 1993).

Dit “recht” van de overheid kan niet het voorwerp uitmaken van een vernietiging door de Raad van State (R.v.St., NV Baggerwerken Decloedt en zoon, nr. 174.299, 6 september 2007)

dinsdag 25 september 2007

Vertrouwelijke offertes en het recht van verdediging

De NV Varec vordert voor de Raad van State de vernietiging van de beslissing van de minister van Landsverdediging om aan de vennootschap Diehl de meerjaarlijkse opdracht te gunnen in verband met de levering van 32 000 rupskettingschakels voor pantservoertuigen.

In de loop van de procedure vraagt de auditeur-verslaggever aan de tegenpartij om bijlage 14 mede te delen van de offerte van Diehl, die niet bij het administratief dossier was gevoegd. De Belgische Staat weigerde dit omdat die hij vond dat het niet aan hem toekwam om de kopie van die bijlage bij het administratief dossier te voegen, aangezien de inschrijvers zich daartegen verzetten wat betreft de intellectuele rechten die aan de in die bijlage vervatte plannen zijn verbonden.

In zijn verslag besluit de auditeur-verslaggever tot de vernietiging van de aangevochten beslissing en voert daarbij het onvolledig karakter van het administratief dossier aan. De Raad van State beslist een prejudiciële vraag te stelen aan het Grondwettelijk Hof en aan het Hof van Justitie.

De vraag die de Raad voorschotelt aan het Grondwettelijk Hof (R.v.St., NV VAREC, nr. 164.028, 24 oktober 2006) luidt als volgt:

“Schenden de artikelen 21 en 23 van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, in die zin geïnterpreteerd dat de vertrouwelijke stukken van een dossier van de administratie aan het administratief dossier moeten worden toegevoegd en aan de partijen moeten worden medegedeeld, artikel 22 van de Grondwet[, ]artikel 8 [EVRM] en artikel 17 [BUPO-Verdrag], aangezien zij het niet mogelijk maken het recht op de eerbiediging van het zakengeheim te verzekeren?”

In zijn arrest van 19 september 2007 oordeelt het Hof eerst dat “het recht op de eerbiediging van het privéleven van de rechtspersonen de bescherming van hun zakengeheimen omvat” (overweging B.6.2).

Door de aanbestedende overheid te verplichten om de zakengeheimen van een inschrijver mede te delen, kunnen de bepalingen van de Gecoördineerde Wetten een inmenging in het privéleven van de betrokken rechtspersoon teweegbrengen. Het Hof herhaalt dat een dergelijke inmenging een wettig doel moet nastreven en evenredig moet zijn met dat doel.

De verplichting om een administratief dossier over te maken waarborgt volgens het Hof echter ook “het contradictoire karakter van de procedure [en] dus ook een eerlijk proces”, verankerd in artikel 6 EVRM.

Het Grondwettelijk Hof oordeelt
1) Dat een betrokken partij in staat moet zijn om het vertrouwelijke karakter van bepaalde stukken in het administratief dossier aan te voeren teneinde de mededeling ervan aan de andere partijen te verhinderen;
2) Tegelijk moet de overheid een andere partij op de hoogte brengen van het bestaan van vertrouwelijke stukken en, indien mogelijk, in staat stellen een niet-vertrouwelijke versie van die stukken te raadplegen.

Het Hof besluit dat de Raad van State het aangevoerde vertrouwelijke karakter van sommige stukken van het administratief dossier moet beoordelen “door in elk geval de vereisten van het eerlijk proces en die van het zakengeheim met elkaar af te wegen”.

maandag 17 september 2007

Algemene aannemingsvoorwaarden vs. eigen algemene voorwaarden

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest schrijft een overheidsopdracht uit voor de levering, plaatsing en inbedrijfstelling van een systeem om de passagetijden van de voertuigen te meten en van een systeem om de niet toegelaten voertuigen te detecteren in bepaalde wegentunnels.

De BV Ars Traffic & Transport Company schrijf hierop in, net zoals de NV Tein Telecom, aan wie de opdracht uiteindelijk gegund wordt.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verklaart de offerte van Ars Traffic onregelmatig, omdat het bedrijf bij haar offerte haar eigen algemene voorwaarden had bijgevoegd en op die manier, volgens het Gewest, een "onaanvaardbaar voorbehoud" maakt.

De Raad van State (R.v.St., BV Ars Traffic & Transport Company, nr. 174.131, 29 augustus 2007) volgt het bezwaar van Ars Traffic dat
"de gewraakte toevoeging van de leverings- en inkoopvoorwaarden ("Krachtens artikel 5", "vakantiedagen, rustdagen") geenszins ertoe strekt af te wijken van de bestekvoorwaarden, bijvoorbeeld door een in het bestek opgelegde verplichting te weigeren of door de aanvaarding ervan te laten afhangen van een voordeel dat niet in het bestek is bepaald. Integendeel lijkt verzoekster met de toevoeging alleen te hebben willen voldoen aan de eis in het bestek om op straffe van nietigheid de meergenoemde sluitingsdagen te vermelden en te bewijzen, en aan te tonen dat er bij haar geen dergelijke sluitingsdagen van toepassing waren. In de toevoeging een voorbehoud zien, lijkt in de gegeven omstandigheden onjuist. Daar doet op het eerste gezicht niets aan af de verklaring van verwerende partij dat "[e]en loutere mededeling van de afwezigheid van sluitingsdagen en rustdagen zou hebben volstaan", noch de vaststelling dat de meegedeelde algemene leverings- en inkoopvoorwaarden ogenschijnlijk geen informatie over de vakantie- en inhaalrustdagen doen kennen."

maandag 10 september 2007

Onderhandelingsprocedure slechts bij uitzondering

De Stad Antwerpen is verplicht op zoek te gaan naar een nieuwe drukker voor de stedelijke informatiekrant "De(n) Antwerpenaar". Zij start daarom een onderhandelingsprocedure met bekendmaking. De Stad motiveert de keuze voor de onderhandelingsprocedure is door te verwijzen naar artikel 17, § 3, 4°, van de wet van 24 december 1993 ("de aard van de dienst [is]zodanig dat de specificaties van de opdracht niet kunnen bepaald worden met voldoende nauwkeurigheid om de toewijzing toe te laten volgens de procedure van aanbesteding of offerteaanvraag").

De opdracht wordt gegund aan de NV Vlaamse Uitgeversmaatschappij. NV Verheyen Graphics, vijfde gerangschikt, vecht deze beslissing aan, o.a. omdat de Stad Antwerpen onvoldoende gemotiveerd had waarom zij zich kon beroepen op de uitzonderingsgrond van artikel 17, § 3, 4°, van de wet.

De Raad van State volgde de redenering van NV Verheyen Graphics (R.v.St., NV Verheyen Graphics, nr. 174.070, 22 augustus 2007):

"Daarbij kan nog worden vastgesteld dat het op 25 mei 2007 goedgekeurde bestek de gunningscriteria bepaalt, met hun weging, het drukwerk omschrijft, de oplage vermeldt, het aantal versies en de opmaak, de huidige eigenschappen van “De(n) Antwerpenaar”, met opgave van de omvang, grammage papier, druk en afwerking, en aangeeft dat de stad zich wil houden aan de bestaande vormgeving en dat het huidige formaat het maximum uitmaakt gelet op “het huidig contract met de Post die deze limiet uitdrukkelijk oplegt”. Voorts is vast te stellen, in het verslag van de informatievergadering van 13 juni 2007, dat tijdens die vergadering verduidelijkt kon worden dat de voorstellen van de inschrijvers “de beste mix prijs-kwaliteit” moesten inhouden rekening houdend met de volgende “oriëntatie”: papiersoort, verbeterd dagblad; grammage, minimum 55 gram per m²; papiertint, minimale witheid ISO-waarde 72; opdikkend.

Waarom die “oriëntatie”, tezamen met het vereiste om de bestaande vormgeving van “De(n) Antwerpenaar” te eerbiedigen en het bestaande formaat ervan niet te overschrijden, niet kunnen gelden als de voldoende nauwkeurige specificaties van de opdracht in de zin van voormeld artikel 17, § 3, 4/, is in de huidige stand van de procedure onduidelijk. Het argument in de nota dat de “oriëntatie” slechts minima betreft, lijkt een bepaling als specificatie van de opdracht niet in de weg te staan. En dat het indienen van offertes met verschillende formaten een beletsel zou zijn voor de vergelijkbaarheid van de offertes, wordt door het gunningsverslag tegengesproken."

donderdag 6 september 2007

Het inroepen van de onregelmatigheid van gegunde offerte

Het Waalse Gewest schrijft een overheidsopdracht uit voor het project "Cyberclasse". Nadat de Raad van State eerder al een gunningsbeslissing geschorst had (R.v.St., SA Priminfo, nr. 172.065, 8 juni 2007) gunt het gewest de opdracht aan de NV Systemat.

Verschillende inschrijvers vechten deze beslissing met een vordering tot schorsing UDN aan bij de Raad van State. Op 14 augustus 2007 velt de Raad zijn arresten. Twee van de drie vorderingen worden afgewezen (R.v.St., Computerland, nr. 173.989, 14 augustus 2007; R.v.St., SA Econocom Products & Solutions Belux, nr. 173.987, 14 augustus 2007), de derde vordering wordt toegekend omdat de opdracht gegund was aan Systemat, terwijl in haar offerte geen aanbod werd gedaan voor open source software (Linux OS) (R.v.St., SA Priminfo, nr. 173.988, 14 augustus 2007).

De Raad van State weerlegde het verweer van het Waalse Gewest en NV Systemat dat de verzoekster zich niet kon beroepen op een fout in de offerte van de geselecteerde kandidaat om de gunningsbeslissing te laten schorsen, indien zij zelf niet voldeed aan de besteksvoorwaarden:

"qu’à première vue, la requérante a intérêt à invoquer un moyen dont il ressortirait que l’offre de l’adjudicataire serait, elle-même, entachée d’une irrégularité substantielle, en manière telle que plus aucune offre régulière ne subsisterait et que l’ensemble des soumissionnaires, en ce compris la requérante, retrouverait une chance de se voir attribuer le marché; qu’il peut être fait référence à la jurisprudence selon laquelle, en matière de fonction publique, un candidat évincé d’une promotion, qui ne remplit pas une des conditions pour être promu, a intérêt à l’annulation de la promotion d’un concurrent si celui-ci ne remplit pas non plus une condition, fut-elle autre, pour être lui-même promu;"

woensdag 5 september 2007

Een gunningsbeslissing motiveert men het beste door ook het gunningsverslag bij te voegen

Het ministerie van Defensie wenst in brandwondencentrum in Neder-over-Heembeek te bouwen. Het budget hiervoor wordt geraamd op 15 mio euro.

Tien ondernemingen dienen tijdig een kandidatuurstellingdossier in.

Op 20 juli 2007 wordt aan de Tijdelijke Handelsvennootschap Kumpen -Imtech Brandwondencentrum meegedeeld dat hun offerte niet uitgekozen werd. Zij stelt tegen deze beslissing een schorsingsberoep bij uiterst dringende noodzakelijkheid in bij de Raad van State.

In één van haar middelen beroept zij zich op een schending van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen en op de schending van het materieel motiveringsbeginsel. Volgens verzoekster werd in de bestreden gunningsbeslissing met betrekking tot de beoordeling van de offertes immers enkel verwezen naar een puntenverslag zonder enige concrete motivering van de eigenlijke punten die werden toegekend aan de hand van de verschillende gunningscriteria.

De Raad van State volgt de stelling van verzoekster. In het zeer lijvige arrest van 16 augustus 2007 (R.v.St., NV Kumpen, nr. 173.992, 16 augustus 2007) bevestigt de Raad zijn eerdere rechtspraak in het arrest FDA Architecten (R.v.St., NV FDA Architecten & Ingenieurs, nr. 155.098, 16 februari 2006):

"Het niet meedelen van stukken die de motieven bevatten die gekend moeten zijn om de bestreden beslissing te begrijpen in hoofde van de verzoekende partijen [moet] als een schending van de artikelen 2 en 3 van voornoemde wet van 29 juli 1991 worden aangemerkt."

maandag 20 augustus 2007

Uiterst dringende noodzakelijkheid in de vakantiekamers

De Raad van State is de standstillprocedure, zoals voorgeschreven door artikel 21bis van de wet van 24 december 1993, niet echt genegen (zie mijn vorige post "Arresten Raad van State").

Ook in zijn arrest van 24 juli 2007 (R.v.St., NV Fabricom GTI, nr. 173.662, 24 juli 2007) houdt de Raad het been stijf:
"dat indien de Raad van State moet beslissen of hij dergelijke rechtspleging - overigens uiterst summier geregeld - in het domein van de overheidsopdrachten dient toe te passen, hij versus de wetgever zou handelen indien hij de toegang tot die procedure zodanig zou vergemakkelijken dat ze als de gewone schorsingsprocedure in dat domein zou gaan gelden en evenzeer indien hij zou tegemoet komen aan de - ten overstaan van die spoedprocedure ongefundeerde - verwachting van de rechtzoekenden, dat in die uiterst dringende procedure in wezen op dezelfde wijze als in een annulatieprocedure de grond van de zaak reeds uitputtend kan worden behandeld en beslecht; dat de schorsingsprocedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid aldus slechts mag worden aangewend in de gevallen waarin de wet deze uitdrukkelijk voorschrijft zoals in het artikel 21 bis van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten, en daarnaast in de enkele gevallen dat een gewone vordering tot schorsing te laat zou komen om het nadeel te weren; dat aldus ook niet mag worden aanvaard dat voor de Raad van State de partijen zelf,- omzeggens bij overeenkomst -, de spoedprocedure als de te volgen procedure kiezen;"

In casu kon geen van de partijen aantonen dat de opdracht effectief paste binnen het kader van artikel 21bis (overheidsopdrachten die vallen onder de Europese aanmeldingsregels). Daarenboven moest de beslissing van de aanbestedende overheid nog ter goedkeuring voorgelegd worden aan de toezichthoudende overheid.